Tussen de bomen
“Ik heb altijd eerst een landschap nodig” hoorde ik een schrijver in een interview zeggen, toen hem werd gevraagd naar het ontstaan van zijn romans. Eerst een ruimtelijk beeld, en daarin verschijnen vervolgens karakters en komt een verhaal op gang. In het werk van beeldend kunstenaar Michael Markwick is iets vergelijkbaars aan de hand. Ook de kunstenaar lijkt het landschap nodig om een andere inhoud mee te delen. In zijn geval is dat niet een verhaal dat door karakters wordt gedragen, maar een drama in vorm, dat overigens wel menselijke trekken heeft. De grote houtskooltekeningen die hij in 2009 maakte geven landschappen te zien. Maar de vraag is of “landschap” ook het feitelijke onderwerp is van deze werken, of dat het eerder een setting is voor andere dingen.
Neem het gebaar waarmee de tekeningen zijn gemaakt, de spanningsbogen die getrokken zijn, de fysieke inspanning die vooraf ging aan het werk en nu in houtskool is achtergebleven. Neem het lijnenspel als zich dat losmaakt van het landschap, een eigen baan volgt, op een klaverblad van wegen lijkt, of een industrieel obstakel. Iets dat dissoneert en niet dienstbaar is aan de voorstelling van het bos of land, maar daarop inbreekt. Dat alles is mede inhoud van deze werken en is eerder abstract of formeel te noemen dan landschappelijk. Er zijn knallende plekken, waar vorm op elkaar botst, maar ook rustige, een oase van cirkels waarin de beweging stilvalt. Als je de werken op rij ziet, zijn het beelden waarin heel wat wordt omgewoeld, waarin – goedschiks of kwaadschiks – verandering aan de hand is, veelal met een hoofdletter. Verbuiging, eruptie, transformatie.
“Apocalyptisch” heeft de schilder zijn werk wel genoemd en dat is één perspectief dat opgaat. Neem de donkere lucht die als een tentdoek over het veld hangt, en het gevoel van vrije natuur verandert in dreigende natuur. In Trench staan geknotte bomen, aan weerszijden van een loopgraaf die het oog van de kijker de diepte in trekt. Takken steken omhoog, als opstandige armen die een klacht ten hemel richten. Maar het zijn geen mensen die hier klagen, het zijn takken en bomen in een nerveus landschap. De mens is hier vermomd in de natuur, boom geworden, takkenbestaan leidend. En zo gaat het in meerdere tekeningen en ook in de schilderijen die de kunstenaar de afgelopen jaren maakte. De figuratie is grillig en ambivalent. Er is een glimp van een mens tussen de bomen, een gezicht of paar ogen dat tevoorschijn komt in een bast. En dan is het alweer verdwenen. Latente figuratie in het landschap, als een geest die rondwaart maar geen substantie heeft.
Het karakter van de tekeningen is complex en reikt van druk en dreigend tot licht en versierderig. Het is interessant om je bij dit werk af te vragen wat er bestuurd en bedacht is en wat er onbedoelde, onbewuste of toevallige figuratie is (en navenante “inhoud”). De kunstenaar werkt ongetwijfeld vanuit opvattingen over hoe compositie en balans eruit moeten zien. Waar een landschap aan moet voldoen. In zijn handschrift is ook interesse in de stijl van oude meesters te zien. Maar daartussenin duikt iets op dat aan beheersing en bewustzijn ontsnapt. Plekken die de kunstenaar tijdens het werk cadeau krijgt. Die in de vuur van het werk als “tweede stem” ontstaan. En precies daar gebeurt iets essentieels, waar het om de inhoud gaat. De tekeningen, zou je kunnen zeggen, zijn knooppunten van krachten die zijn gesitueerd in een landschap. Een gelaat dat tevoorschijn komt waar formeel alleen bomen zijn getekend. Vorm die op het punt staat van gedaante te veranderen. Het landschap is nooit louter landschap.
Jurriaan Benschop